
Jurisprudentie
BF7205
Datum uitspraak2008-10-02
Datum gepubliceerd2008-10-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806131/1 en 200806131/2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806131/1 en 200806131/2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 10 december 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen (hierna: het college) appellanten, naar aanleiding van een klacht van een omwonende, onder oplegging van een dwangsom gelast de op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) nader omschreven aanbouw op de eerste verdieping binnen drie maanden te slopen en het dakterras en de uitbouw op de begane grond van het perceel binnen zes maanden te slopen.
Uitspraak
200806131/1 en 200806131/2.
Datum uitspraak: 2 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nrs. 08/2720 en 08/2721 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem van 11 juli 2008 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 december 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen (hierna: het college) appellanten, naar aanleiding van een klacht van een omwonende, onder oplegging van een dwangsom gelast de op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) nader omschreven aanbouw op de eerste verdieping binnen drie maanden te slopen en het dakterras en de uitbouw op de begane grond van het perceel binnen zes maanden te slopen.
Bij ongedateerd besluit, verzonden op 30 mei 2008, heeft het college het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 juli 2008, verzonden op 30 juli 2008, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem (hierna: de voorzieningenrechter) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 augustus 2008, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 augustus 2008, hebben [appellanten] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 21 augustus 2008 heeft het college, onder wijziging van zijn besluit van 30 mei 2008 in zoverre, de begunstigingstermijn verder verlengd totdat door de voorzitter op het verzoek is beslist.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 september 2008, waar [een der appellanten], in persoon en bijgestaan door mr. J. van der Haar en mr. P.H.M. Essink, beiden advocaat te Nijmegen, zijn verschenen. Het college heeft zich doen vertegenwoordigen door J.J. van Gelderen, ambtenaar van de gemeente Nijmegen.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het geschil is beperkt tot de last voor zover die betrekking heeft op het dakterras en de uitbouw. Nu tegen dat oordeel in hoger beroep geen gronden zijn gericht gaat de voorzitter daarvan uit.
2.3. Vast staat dat het dakterras en de uitbouw in strijd met artikel 40, eerste lid, onder a en b, van de Woningwet zonder daartoe vereiste bouwvergunning zijn gerealiseerd en in stand worden gelaten. Het college was derhalve bevoegd tot handhavend optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.3. Appellanten worden niet gevolgd in hun betoog dat zij niet als overtreder kunnen worden aangemerkt omdat het dakterras en de uitbouw reeds op het perceel aanwezig waren toen zij dit in eigendom verkregen en voormelde klacht bij het college is ingekomen vóór wijziging van de Woningwet per 1 april 2007. De voorzieningenrechter heeft met juistheid geoordeeld dat artikel 40, eerste onder b, van de Woningwet, zoals die wet na wijziging met ingang van 1 april 2007 luidt, ook verbiedt om bouwwerken zonder vereiste bouwvergunning in stand te laten. De wet voorziet op dit punt niet in overgangsrecht en was dus van toepassing op het besluit van 10 december 2007.
2.3. Appellanten stellen dat de uitbouw en het dakterras in 1960 respectievelijk 1982 zijn gerealiseerd en dat daarover nimmer door omwonenden is geklaagd. Zij wijzen erop dat op diverse concreet genoemde percelen in de directe omgeving zonder bouwvergunning aan- en uitbouwen zijn gerealiseerd waartegen niet handhavend wordt opgetreden.
2.4. Het college heeft tot handhaving besloten na een klacht van een omwonende over de aanbouw op de eerste verdieping. Desgevraagd is van de zijde van het college ter zitting verklaard dat het gevoerde handhavingsbeleid inhoudt dat naast aangegeven prioriteiten, waaronder dit geval niet wordt begrepen, slechts handhavend wordt opgetreden indien en voor zover naar aanleiding van klachten overtredingen worden vastgesteld. Voorts is verklaard dat geen onderzoek is ingesteld naar de door appellanten genoemde vergelijkbare gevallen, noch naar de duur van het bestaan van uitbouw en dakterras. Op de stellingen ter zake van appellanten is in het besluit van 30 mei 2008 niet ingegaan en deze zijn van de zijde van het college ter zitting niet betwist. Dit in aanmerking nemende is geen sprake van een zorgvuldige voorbereiding van dat besluit. Temeer nu voormelde klacht geen betrekking had op de uitbouw en het dakterras is bovendien onvoldoende gemotiveerd waarom ondanks de gestelde bestaansduur en de aanwezigheid van vergelijkbare gevallen is vastgehouden aan handhavend optreden daartegen. De voorzieningenrechter heeft dat niet onderkend.
2.5. De overige beroepsgronden behoeven gezien het voorgaande geen bespreking.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De voorzitter zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep gegrond verklaren en het op 30 mei 2008 verzonden besluit, voor zover het betreft de uitbouw en het dakterras, wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb vernietigen.
2.7. Gelet op het voorgaande dient het verzoek te worden afgewezen.
2.8. De voorzitter ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb het dwangsombesluit van 10 december 2007, voor zover het betreft de uitbouw en het dakterras, te schorsen tot zes weken nadat opnieuw op het bezwaar van [appellanten] is beslist.
2.9. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem van 11 juli 2008 in zaak nrs. 08/2720 en 08/2721;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van 30 mei 2008, kenmerk G140 Z08.000035/D08.052217, voor zover dat betrekking heeft op de uitbouw en het dakterras;
V. wijst het verzoek af;
VI. schorst het besluit van 10 december 2007,voor zover het betreft de uitbouw en het dakterras, tot zes weken nadat opnieuw op het bezwaar van [appellanten] is beslist;
VII. veroordeelt het college tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Nijmegen aan [appellanten] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VIII. gelast dat de gemeente Nijmegen aan [appellanten] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 361,00 (zegge: driehonderdeenenzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Willems
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2008
412.